De beknopte geschiedenis van de Amsterdamse Zaagmolenbuurt: Molens, molens & nog eens molens…  bijna 50 in totaal!!! Deel 1/5

Afb. 1  J.M.A. Rieke, Panorama van de Zaagmolenbuurt, gezien vanaf hoek Marnixkade / Nieuwe Egelantiersstraat (1880). De zaagmolens De Vergulde Haring, De Roo Koe, Het Anker & De Vlijt bevonden zich in het Frederik Hendrikplantsoen. Stadsarchief Amsterdam, Collectie Tekeningen en Prenten, inv.nr. 10097.

Inleiding

Voordat ik mijn berichten over de Zaagmolenbuurt op Facebook postte, waren de rond 50 zaagmolens in de Frederik Hendrik- en Hugo de Grootbuurt een voor mij totaal onbekend fenomeen. En waarschijnlijk ook voor de meeste bewoners was het een gesloten boek. Ja, natuurlijk de zaagmolen De Otter aan de Kostverlorenvaart is overduidelijk aanwezig. En dito de naambordjes Zaagpoortbrug en Zaagmolenstraat refereren aan de voorbije tijd. Maar daar bleef het bij. 

Mogelijk ingegeven als subsidievoorwaarde door Stadsdeel West om de geschiedenis van de buurt een plaats te geven in het heden, heeft de houtindustrie een bescheiden comeback gemaakt. Sinds 2012 verrijkt een boomstammenkinderspeelplaats de Gillis van Ledenberchstraat. En ook in het vernieuwde plantsoen verwijzen tien verschillende icoontjes, bovenin de masten van de speelkrul Flamingo, naar namen van windmolens in de Zaagmolenbuurt. Maar vergeet ook niet de enorme boomstammen, die voor de herinrichting van het plantsoen als buitenrand van de rotonde een decoratieve cirkel vormden.

ZEVENTIENDE EEUW

De basis van de houtindustrie lag in het Kennemerland, waar Cornelis Cornelisz van Uitgeest in 1593 het patent liet optekenen van zijn ‘inventie waerdoor de sagen der hout ofte saechmolens die door den wint worden gedreven’. De uitvinding maakte een definitief einde aan het zware werken met de hand. In het verleden lag de boomstam op twee blokken. Een knecht klom erop om de zaag omhoog te halen en drie anderen stonden eronder klaar om het metalen blad weer naar beneden te trekken. Een economische vernieuwing vqn belang, want één molen verving veertig handzagers en hij kon in veel kortere tijd een duizendvoud aan aangevoerde boomstammen verzagen tot balken en planken. 

De eerste zaagmolens werden op grote schaal gebouwd in de Zaanstreek (en Waterland). En de regio groeide in korte tijd uit tot één van de belangrijkste Europese industriegebieden van de vroegmoderne tijd. De nijverheid vond haar afzet o.a. in de huizenbouw, bouw van dijken en meubelmakerij. Maar de voornaamste afnemer van de houtproducten was de scheepsbouw en zij zorgde voor duizenden nieuwe arbeidsplaatsen.

Amsterdam was sterk afhankelijk van de Zaanse houtindustrie. Daarom besloot de stad de nijverheid naar zich toe te trekken. In 1630 namen de burgemeesters en wethouders het initiatief voor eigen verwerkingsbedrijven. En de houthandelaren ontvingen een octrooi om zaagmolens te bouwen op terreinen aan de buitenrand van de stad. Tegelijkertijd bepaalde het stadsbestuur, dat niet meer was toegestaan om gezaagd hout van elders in te voeren. Vanaf dat moment werden een groot aantal molenwerven ingericht (naar de huidige verbouwing) op de Rietlanden, langs de Albert Cuypstraat, bij het Rijksmuseum en het Kwakersplein.

Verreweg het grootste grondgebied, dat door het stadsbestuur was aangewezen ten behoeve van de houtindustrie, werd omcirkeld door de Hugo de Grootkade & Kostverlorenvaart en Nassaukade. Vanaf 1630 tot in het midden van de negentiende eeuw zijn in deze zogenaamde Zaagmolenbuurt circa 50 molens opgericht. Het terrein was in dit deel van Amsterdam gekozen vanwege de gunstige ligging ten opzichte van de overheersende zuidwestenwinden, die hier waaien. Ook de plaatsing van de molens, in slagorde van vier, harmonieerde met de inrichting van de Jordaan met zijn vele moestuinen, die in zuidwestelijke richting op de zon waren georiënteerd (afb. 1). 

Even verderop bevonden zich een tiental scheepswerven op het Bickerseiland. En in de Haarlemmer Houttuinen lagen duizenden boomstammen te wachten om tot balken en planken te worden verzaagd. De stammen werden in grote houtvlotten over de Rijn en de Maas vervoerd naar Amsterdam. Ook werd er veel bomen geïmporteerd uit het Oostzeegebied en Noorwegen. In deze scheepsbouwconcentratie passen natuurlijk ook de touwslagerijen langs de Lijnbaansgracht. Met hun overdekte banen van soms wel driehonderd meter lang draaiden zij kabels en touwen als scheepstuigage voor de koopvaardijschepen. Uit naam van de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) en WIC (West-Indische Compagnie) bevoeren vervolgens de vloot de wereldzeeën.

Theo Bakker, ‘De Zaagmolenbuurt’, De Vroegste Industriegebieden, Amsterdam 2010, 46-61.
Annemarie van Leeuwen, ‘Molens in het zicht’, Groene Geschiedenis, Haarlem 2010, 3-21.
www.molendatabase.org
www.allemolens.nl

Tekening: J.M.A. Rieke, Panorama van de Zaagmolenbuurt, gezien vanaf hoek Marnixkade/Nieuwe Egelantiersstraat (1880). De zaagmolens De Vergulde Haring, De Roo Koe , Het Anker & De Vlijt bevonden zich in het Frederik Hendrikplantsoen. Copyright Stadsarchief Amsterdam, Collectie Tekeningen en Prenten, inv.nr. 10097.